Bij het Rode Kruis in Amsterdam-Amstelland zetten 520 vrijwilligers zich in voor mensen in nood. Sommige vrijwilligers zijn al tientallen jaren betrokken bij het Rode Kruis en verzetten bergen met werk, waaronder de markante en charismatische Jean-Pierre. Hij is het type vrijwilliger dat er áltijd is. Hij heeft veel verschillende rollen binnen het Rode Kruis vervult, al kennen de meeste Rode Kruisers hem nu vooral als EHBO-instructeur. Of, zoals hij zelf zegt: ‘Wie heb ik niet opgeleid binnen het Rode Kruis.’ We spraken Jean-Pierre over zijn vrijwilligerswerk en zijn motivatie om zich jaar in jaar uit in te zetten voor het Rode Kruis. Jean-Pierre heeft in zijn jonge jaren de opleiding verpleegkunde afgerond en is daarna doorgegaan voor de opleiding docent verpleegkunde waar hij via een stage bij het Rode Kruis is terechtgekomen. Jean Pierre ontving op 11 mei 2024 een Medaille van Verdienste voor zijn buitengewone inzet bij het Rode Kruis.
Hoe ben je ooit bij het Rode Kruis terechtgekomen?
“Ik ben opgegroeid in België, in een gezin met vijf kinderen. We hadden het goed dus dan doe je ook iets voor een ander, kregen we vanuit huis mee. Vrijwilligerswerk hoort er gewoon bij. Dat deden we allemaal.
Na het behalen van mijn opleiding verpleegkunde wilde ik graag docent worden. Voor die opleiding moest ik een stageplek zoeken en dat werd het Rode Kruis. In die tijd, we hebben het over de jaren ‘80/’90, ondersteunden we veel ziekenhuizen. We hielpen met het opmaken van de bedden en het verzorgen van de patiënten. Daar ben ik begonnen als vrijwilliger voor het Rode Kruis en ik ben sindsdien altijd betrokken gebleven.”
Heb je iets met de grondbeginselen van het Rode Kruis?
“Dat is het leuke van mijn thuis. Mijn ouders zaten in een diplomatieke dienst, dus hadden we te maken met mensen met verschillende geloven, politieke overtuigingen en allerlei kleuren in contact. Maar die kleur was niet belangrijk. We zijn kleurenblind opgevoed. Of iemand nou groen, geel, gestippeld of gestreept is: het maakt geen ene moer uit. Een mens is een mens. En als een mens hulp nodig heeft, ga je helpen.
We zijn allemaal wel iets in die richting gaan doen. Een broer is docent bij het Vlaamse Rode Kruis, een andere broer organiseert noodopvang voor uit huis geplaatste baby’s. Die bellen ze ’s nachts uit zijn bed met de mededeling: ‘we hebben weer een koter’. Hij heeft z’n hele leven al kinderen in huis gehad en opgevangen. Zorgen voor elkaar is belangrijk. Eerst de rest en dan jezelf is een mentaliteit die je ook bij het Rode Kruis ziet. Soms moet je echt tegen een hulpverlener zeggen: ‘nu even pas op de plaats. Ga eerst even zitten en wat eten, anders wordt het niets’. Bij de gemiddelde Rode Kruiser zit dat er toch wel in. Het Florence Nightingale gevoel. Daar helpen waar hulp tekortkomt.”
Welke inzet is je het meest bijgebleven?
“Op 1 januari 2001 was de vernietigende brand in Café ‘t Hemeltje in Volendam. Zelf was ik die avond niet in Volendam, maar ik ben achteraf zeer betrokken geweest. Het was heel heftig. Al die jonge mensen die zijn overleden en daarnaast nog ongeveer 200 ernstig gewonden met enorme verminkingen. Neuzen weg, oren weg, handen weg. We zijn zeker een jaar, misschien wel twee jaar betrokken geweest. Eerst waren we er dagelijks. We vingen mensen op, hielpen bij de verzorging van de wonden en voerden heel veel gesprekken. Later was het vooral de nazorg, een kop koffie en luisterend oor. Ik was kind aan huis bij de pastorie van Pastoor Berkhout, waarmee we heel veel werk hebben verzet. Ik was er ook voor de vrijwilligers die de nacht van de brand zijn ingezet. Zij hadden zulke afgrijselijke dingen gezien. Ook daar was nazorg voor nodig.
Ik heb in die tijd veel mensen bijgestaan, ben bij 11 begrafenissen geweest. Dat vergeet je nooit meer. Ik heb daar nog steeds contacten. Wel bijzonder om te vertellen is dat mensen van buitenaf, dus als je niet in Volendam bent opgegroeid en niet al generaties lang tot de Volendamse familie hoort, een ‘jas’ genoemd worden. Dat werd zo genoemd omdat de jas geen onderdeel is van de oorspronkelijke klederdracht. Tegen ons werd gezegd: ‘jullie zijn geen jassen, jullie zijn Volendammers.’”
(tekst gaat verder onder de foto)
In 1992 stortte de Boeing 747 in Bijlmermeer neer.
“Dat was natuurlijk een ramp van enorme omvang. Tijdens en net na de ramp was ik niet aanwezig. Wel heb ik geholpen in de nasleep. De stad Amsterdam bleek niet goed ingericht op een noodsituatie van deze omvang. Dat moest beter georganiseerd worden. Samen met Paul Peen van het Rode Kruis, de GGD en de gemeente Amsterdam heb ik heel wat uren om de tafel gezeten om uit te denken hoe we dit beter konden inrichten. We hebben de Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie (SIGMA) opgericht, waarvan ik later ook leidinggevende werd.”
Sigma was een groep vrijwillige hulpverleners van het Rode Kruis. Deze vrijwilligers werden ingezet wanneer de reguliere (spoedeisende) medische hulpverlening door een ramp of groot ongeval niet toereikend was. Een SIGMA-team was onderdeel van een Geneeskundige Combinatie en opereerde onder de verantwoordelijkheid van de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR). Later is SIGMA overgegaan in het noodhulpteam van het Rode Kruis.
Hoe beschrijf jij het Rode Kruis?
“Het Rode Kruis is een hele leuke organisatie. Maar pas op, het is een virus. Als je eenmaal binnen zit, kom je nooit meer weg.😉 Je zit bij een vereniging, bent onderdeel van een club vrijwilligers waar je je thuis voelt, een soort familie. Je kent elkaar, je weet wat je aan elkaar hebt, dus dat gaat makkelijk. En wie daar rondloopt, denkt en doet ongeveer hetzelfde als jij.
Geen enkele Rode Kruiser zit voor de eer en glorie bij het Rode Kruis. Ook niet voor het geld, vrijwilligers worden tenslotte niet betaald. Je zit er met een andere overtuiging: het helpen van mensen in nood, iets betekenen voor een ander. Het is niet alleen een pleister plakken maar het is sociaal. Een gesprekje voeren, een luisterend oor.
De meeste Rode Kruisers hebben zo’n mentaliteit: hier moet nu iets gebeuren, niet zeuren, gewoon doen. Dat is de tik van de Rode Kruisers.
Maar, eerlijk is eerlijk, soms wordt dat niet gezien. Dan wordt er iets vanuit het Verenigingskantoor in Den Haag georganiseerd door mensen die niet altijd weten wat vrijwilligerswerk is. Dat werkt soms irriterend. Tuurlijk moeten ze daar dingen organiseren, maar ze hebben niet altijd een goed beeld hoe je kunt samenwerken met vrijwilligers. Dat schuurt soms.
De vrijwilligers zijn het kapitaal van het Rode Kruis. Je hebt er alle belang bij dat ze gemotiveerd de deur uitgaan om de volgende keer terug te komen. Het zijn de mensen die buiten op straat het werk doen.”
(tekst gaat verder onder de foto)
Je wordt 71, je bent hartstikke druk. Nog een beetje tijd om te relaxen?
“Ik ben vrij actief. Zolang het kan ga ik lekker door. Ik ben niet het type om achter de geraniums te gaan zitten. Juni 2019 ben ik met pensioen gegaan. Alle collega’s zeiden: ‘óh, wat een mazzel, je hoeft niets meer te doen’. Maar dat thuis zitten en een beetje lezen, daar werd ik echt somber van. En toen was daar Covid. Ik heb geholpen met testen en vaccineren, we ondersteunden de GGD. We deden huisbezoeken en ik heb samen met Herman op de ambulance gezeten om mensen te vervoeren. Zeker in het begin, toen er nog behoorlijk veel paniek was rond Covid, reden wij rond in van die witte pakken. Je zweette jezelf de schompes, dat pak ademde niet. Overal was een tekort aan vervoer, dus we reden mensen uit instellingen die naar het ziekenhuis moesten, bijvoorbeeld voor dialyse. We haalden mensen op en dan zat ik erbij om de patiënt te begeleiden.
Naast alle EHBO-cursussen voor het Rode Kruis, geef ik ook drank- en drugs cursussen voor Educare. Daar sturen ze me het hele land voor door. Daarnaast heb ik samen met Pepijn van de studentendesk van het Rode Kruis EHBO cursussen aan honderden studenten op de UVA gegeven. Dat was toch leuk!”
Heb je favoriete inzetten?
“Ik heb geen voorkeursdiensten. Dienst is dienst. Je hebt diensten waar je de hele tijd kunt kleppen, maar ook diensten waar je niet toekomt aan een bakje koffie. Heb ik niets te doen, dan heb ik niets te doen. Moet ik hard werken, moet ik hard werken.
Dit jaar stond ik op Koningsdag in Amstelveen. Binnenkort doe ik Lepeltje Lepeltje en ook voor Bacchus ben ik ingedeeld. De mega fysieke diensten doe ik niet meer, ik doe nu de rustigere diensten. Dat is superleuk, want daar kom je alsnog van alles tegen. Ik meld me niet meer heel actief aan. Maar als ze mij nodig hebben, kunnen ze me altijd bellen.
De opvang van vluchtelingen midden in Amsterdam was ook bijzonder. Wij gingen daar naartoe om koffie te drinken met de vluchtelingen en mensen zonder papieren. Maar al snel nam ik mijn EHBO-tas altijd mee. Iedereen had wel wat. Zweertje hier, pijntje daar. Officieel mocht dat niet maar dat deden we wel. Binnen no time bemoeide ik me overal mee en werd ik een soort aanspreekpunt medische dienst. Ze vroegen pilletjes, omdat ze niet konden slapen, maar dan wist je al dat er meer achter zat. Sommige vluchtelingen hadden tijdens hun vlucht vanuit Afrika zulke heftige dingen meegemaakt. Die mensen zaten met gigantische trauma’s. We luisterden en konden doorverwijzen. Psychiaters, psychologen, tandartsen, het waren allemaal vrijwilligers waar ze naartoe konden. Geen andere organisatie besteedde er toen tijd aan, dus dat deden wij dan. Het was heel fijn om daar te kunnen helpen.
Ik heb nog wel eens dat ik door de stad loop en dat er ineens een Afrikaanse man mij om mijn nek vliegt. ‘Hé opa, zeggen ze dan!'”
Heb je wel eens iemand gereanimeerd?
“Ik heb diverse reanimaties gedaan. De eerste weet ik nog heel precies, november 1976 vlak nadat ik mijn opleiding verpleegkunde had afgerond. Het was een oudere man. Het eerste wat ik hoorde was een serie krakken, want als je reanimeert kun je ribben breken. Dat heeft zoveel indruk gemaakt, dat zal ik nooit meer vergeten.
Een reanimatie die me goed is bijgebleven was na de marathon. We waren al aan het opruimen toen een Indiër van 29 jaar naar de post kwam. Hij zag er overigens niet uit als een Indiër, zó bleek was hij. Het ging echt niet goed met hem. We brachten hem naar binnen en hij zat nog maar net, toen hij een mega infarct kreeg. We zijn direct begonnen met reanimeren. Vrij vlot was de ambulance aanwezig. Zeker een kwartier, je gevoel van tijd is dan een beetje weg, hebben we met meerdere hulpverleners afwisselend gereanimeerd. Hij is naar het VU gebracht waar ze hem eruit hebben gekregen. Hij moest eerst een paar dagen op de IC blijven. Na 14 dagen is hij, zonder restverschijnselen, uit het VU ontslagen.
Laatste twee reanimaties waren in de RAI.”