Nikky Vlemmix kwam min of meer toevallig bij het Rode Kruis terecht. Daar ontdekte hij eigenlijk meer hulpverlener dan farmaceut te zijn. In dienst gaan bij het Rode Kruis bleek uiteindelijk geen goede beslissing. Maar als vrijwilliger voor de club aan de slag blijven: dat voor altijd.
Bij Organon werkt men met zulke gevaarlijke, chemische stoffen dat de farmaceut een eigen bedrijfsambulancedienst had. Nikky Vlemmix (1980) werkte er als biotechnoloog, maar wilde ook helpen bij de ambulance. Toen de ambulancedienst werd opgeheven, kon de veiligheidsregio Brabant-Noord de Organon-medewerkers goed gebruiken voor de inzet bij de SIGMA-teams. Dat is een Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie. Nikky: ‘en zo reed ik opeens rond met Nederlandse Rode Kruis op de zijkant van mijn bus.’
Meer dan een hulpverlening
Nikky heeft dus nooit echt bewust voor het Rode Kruis gekozen, maar voelde zich wel meteen op zijn plek. ‘Rode Kruis-vrijwilligers zijn ontzettend leuk. En dat je zelf lekker bezig kunt zijn terwijl je klaarstaat voor mensen die hulp nodig hebben, is top.’ Later bleek dat hij niet alleen blij werd van mensen helpen, maar vooral ook van mensen iets leren. Hij groeide door naar docent Noodhulpteam en later hoofd Noodhulpteam. Zo werd de Brabander steeds meer hulpverlener en steeds minder farmaceut.
Uiteindelijk zegde Nikky zijn baan op om van hulpverlening zijn werk te maken. Hij werd coördinator Noodhulp bij het Rode Kruis. Een functie die goed bij hem paste, maar waarin hij ook tegen problemen aanliep. ‘Er was vooral een verschil in inzicht over welke hulp wij als Rode Kruis wel en niet moesten verlenen. Dan kreeg ik bijvoorbeeld de vraag om Bevolkingszorg in te zetten in het geval van een vliegtuigramp bij Eindhoven Airport en dan werd er gezegd dat dat niet in het landelijke beleid paste. Ik kon dat niet accepteren; ik vond dat de risicoanalyse veel meer regionaal gedaan moest worden.’
Nikky: ‘Onze inzet is niet vaak nodig, maar als het nodig is dan zijn we er klaar voor.’
Uit elkaar
Na twee jaar besloten Nikky en het Rode Kruis in goed overleg uit elkaar te gaan. Een echt afscheid was het niet. ‘Op een gegeven moment moet je stoppen met strijden en met elkaar vaststellen dat je er nu niet uitkomt. Maar het Rode Kruis is en blijft mijn club en ik wil me daar voor blijven inzetten.’ Nikky ging aan de slag bij een grote ‘klant’ van het Rode Kruis. Hij werd regiocoördinator Opleidingen bij de ambulancedienst. Ondertussen bleef hij gewoon vrijwilliger bij het Rode Kruis.
Sommige bij het Rode Kruis hadden daar wel wat weerstand tegen, maar Nikky snapt dat niet. Sterker: ‘Het is juist handig dat ik aan de andere kant sta, daarvan leer ik hoe wij als Rode Kruis de ambulancedienst nog beter kunnen ondersteunen. Ik kan mijn collega’s van de ambulancedienst ook meer vertellen over wat wij als Rode Kruis precies doen. De lijntjes zijn daardoor veel korter geworden’.
Niet meer inzetbaar
Zijn werk bij de ambulancedienst en het vrijwilligerswerk bij het Rode Kruis waren goed te combineren. En toen kwam de coronapandemie. ‘Het eerste wat ik moest doen, was het Rode Kruis bellen en zeggen dat ik nauwelijks inzetbaar was. Dat voelde echt verschrikkelijk. Je zit juist bij het Rode Kruis om te helpen bij rampen als deze, daar train je jaren voor. Dan is er een ramp en dan ben ik niet beschikbaar. Maar bij de ambulancedienst draaide ik zeventig, tachtig uur per week. Ik kon geen vrije dag opnemen om vervolgens in een grijze broek en rood jasje aan de andere kant te gaan helpen.’
Vanuit het Rode Kruis was er veel begrip voor het feit dat Nikky niet zo veel inzetbaar was. Al vrij snel kwam er een opdracht waarin zijn ervaring en kennis toch heel goed van pas kwam. ‘Er werd een actiecentrum opgericht in mijn district en mij werd gevraagd daarbij te adviseren. Ik was blij dat ik in die rol iets voor de vereniging kon vervullen. Niet in de test of bij een verzorgingshuis, maar zo kon ik toch een bijdrage leveren.’
Wat als
Nikky’s rol in het actiecentrum was om na te denken over de vragen die uit het veld konden komen. En ook over de consequenties van een ‘ja’ op zo’n vraag. ‘Als je Rode Kruis toezegt een testlocatie te ondersteunen, dan weet je dat je maanden en maanden bezig bent en moet je dus een groot beroep doen op de vrijwilligers. Als er dan ook de vraag komt om vaccinatielocaties te ondersteunen, dan komt dat dus boven op de inzet die je al bij de teststraat hebt. Is daar voldoende mankracht voor? En kun je dan andere calamiteiten nog aan? Er kan nog steeds een trein crashen, een brand uitbreken of een evacuatie nodig zijn. Dan wil je er ook staan.’
Trots
Nikky heeft het idee dat er in het begin van het Rode Kruis vooral de neiging was om op elke vraag positief te antwoorden, ook vanuit het gevoel eindelijk relevant te zijn. Maar zijn ervaring is dat deze organisatie altijd relevant is geweest. ‘Gelukkig leven we in een land waar onze inzet niet zo vaak nodig is. Maar als het nodig is, zijn we er klaar voor. Dat draag ik uit bij mijn collega’s van de ambulancedienst: ‘Jongens, als wij er niet uitkomen, bel het Rode Kruis’. En tegen mijn Rode Kruis-collega’s zeg ik: ‘Ga niet lopen leuren voor werk. Vertrouw erop dat je gebeld wordt als het nodig is en zorg ervoor dat je in zo’n geval klaar staat.’ Dat doen we ook, dat hebben we nu weer bewezen. Of er nu overstromingen zijn in Limburg of dat we te maken hebben met de grootste gezondheidscrisis in zestig jaar. Al is het midden in de nacht, bel een Rode Kruis-vrijwilliger en hij staat er. Daar ben ik zo onwijs trots op.’
Het verhaal van Nikky is nu ook terug te vinden in het boek ‘Buitengewoon betrokken’, over Rode Kruis-hulpverleners in de coronatijd.